Ik kijk nu naar een punt dat te maken heeft met fysiek
bewegen en mijn weerstand hieromtrent. Ik heb mij gerealiseerd dat mijn
weerstand tegenover fysiek bewegen zoals sport of andere consistente lichaamsbeweging
te maken heeft met een aantal herinneringen die ik heb. Eén daarvan is van toen
ik in de lagere school moest lopen rond de speelplaats in de turnles en ik
telkens steken kreeg in mijn zij. Ik ervoer dit als een bijzodner pijnlijk iets
en ik had het gevoel dat ik niet sneller kon lopen omdat het zo’n pijn deed. Ik
eindigde altijd laatste van de groep en kreeg een afkeer van langdurige fysieke
beweging. Hier ontwikkelde ik het geloof dat ik het niet kan en dat het
nutteloos is en dat het ‘eigen aan mijn lichaam is’ – dus ik geef mijn lichaam
de schuld. Een ander punt dat vasthangt aan mijn weerstand tegen consitente
lichaamsbeweging is dat ik geloof dat als ik sport, het dan altijd ego is – en op
straat zal ik ook altijd oordelen over mannen die een atletisch lichaam hebben,
maar ik zal tegelijkertijd ook jaloers zijn. Dus ik plaats een perceptie als
een oordeel (als superioriteit) in de weg van mezelf om ervoor te zorgen dat ik
mezelf niet consistent zou toeleggen op lichaamsbeweging. Dit is vooral
duidelijk omdat ik weet dat wanneer ik ofwel gelopen of getraind heb ik me
daarna fysiek veel beter en sterker voel en ik me ook veel zelf-zekerder voel
in mijn lichaam. Maar als het erop aankomt hier een consistent
patroon van te maken, dan geef ik vroeg of laat altijd op, met het geloof dat
het minder belangrijk is dan de rest en dat sport uiteindelijk toch een mindfuck
is – maar dit is natuurlijk een excuus, want ik doe niet datgene wat mijn lichaam
ondersteunt.
Zelf-vergeving hierover komt in mijn volgende post.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten